Op de binnenflap van het grote polderkaartenboek prijken drie wat grijze, sjofel geklede heren: ongestreken, fantasieloos gekleurde overhemden, slonzige trui. Waren ze eerder geboren, dan hadden ze vast een bestaan als monnik geambieerd. Het verrichten van monnikenwerk is niet iedereen gegeven. Deze heren hebben het wel gefikst:
Polderkaarten weegt zo’n vijf kilo en is 900 pagina’s dik.
Marc Hameleers deed na zijn eindscriptie over dit onderwerp in 1984 twee keer een poging het werk te voltooien, maar pas de derde keer lukte het met steun van Renkema en Van der Krogt. Dat zegt wel wat over de tijdsinvestering die het kostte om dit boek te volbrengen. Zelf vind ik kaarten heerlijk materiaal om mee te werken. Als onderzoeker vind ik het natuurlijk leuk dat mij dat in dank wordt afgenomen, gezien al de tweede noot (van vele) in het boek waar mijn naam staat genoemd. Deze kaarten laten zoveel meer zien dan alleen het landschap. Ik smul van alle prachtige versieringen in de vorm van scheepjes, molens, boerderijen, kerken, boompjes, sierlijke letters, goede vormgeving, de heerlijke, wat zoetige kleuren en natuurlijk vaak, bij de sierkaarten, de wapens van de heemraden en andere hoge personen. De trots straalt van de kaarten af. Geweldige prestaties zijn erop vastgelegd. Wij Nederlandse zijn ook steengoede kaartenmakers geweest, omdat we het land en ook het water naar onze hand hebben durven te zetten. En kennis en kunde aan verbeeldingskracht te verbinden. Hoe indrukwekkend simpel beeldde Tys Claasz in 1717 bijvoorbeeld de dijkdoorbraken bij Assendelft af. De weergave ervan boezemt haast angst in, maar is in zijn eenvoud tegelijkertijd heel modern van vormgeving.
Het getuigt van historisch besef dat veel waterschappen de uitgave mede hebben gefinancierd. Al had het misschien toch nog wat ruimhartiger gekund; sommige waterschappen lieten zelfs verstek gaan, zo maak ik op uit het overzicht van subsidiënten, wat eigenlijk een regelrechte schande is. Nu moet de gewone Nederlander voor dit prachtige boek zich blauw betalen. Eén troost is er. Terwijl de betekenis van een mooie kaart het werk van Rembrandt cultuurhistorisch mijns inziens ruimschoots overtreft, zijn ze om aan te schaffen niet echt kostbaar. Voor een appel en een ei ben je soms al in het bezit van een mooi exemplaar.
Het boek bevat drie inleidingen, gevolg door een kartobibliografie per streek die elk eveneens van een goed leesbare en vrij uitvoerige inleiding zijn voorzien. Dan volgen de beschrijvingen van de kaarten met alle ins and outs al aantal uitgaven, veranderingen die te zien zijn, soms het aantal gedrukte exemplaren en de plekken waar ze nu te vinden zijn. Al met al een boek je nooit op uitgekeken raakt en heel nuttig is bij historisch onderzoek en verplicht voer voor waterbeheerders, planologen en andere ruimtelijke plannenmakers. Misschien had een iets spannender vormgeving en iets beter drukwerk meer recht gedaan aan dit werk met meer dan duizend kaarten, maar ja, dan was het boek nog duurder en omvangrijker geweest.